In het tuincentrum viel me op, dat ze hun uiterste best deden om je een lentegevoel te doen krijgen. De potgrond was in de reclame. Dat lag vooraan in de winkel met net daarachter de plantjes, die je het best in diezelfde potgrond kon laten bloeien. Zo rolde en lokte de winkelkar je dan verder tussen de bloempotjes, de kleine zaadzakjes, de kruidenpotjes en de reeds gesnoeide paastakken, eitjes en opgezette konijnen. Het leek wel alsof die huppelend uit de doos waren gesprongen en je met brede smile en konijnentanden toelachten. Dit was echt wel het lentegevoel in je schoot werpen. Bij het tuingerief en materiaal bedacht ik opeens dat de benaming van die dingen niet zo eenvoudig bleek te zijn. Dat moest een fijne woordenschatles worden voor mijn kinderen. Tja, ik blijf meester, zelfs in een tuincentrum. Koppel eens de actualiteit van lente en het komende tuinwerk aan een fijne taalles. Zo passeerden de spade, de schop, de gritsel, de hark en de snoeischaar de revue. Maar ken je bijvoorbeeld de greep, de raak, de rugspuit, spieker of schrepel? Ik niet. Maar pas op, je bent nooit te oud om bij te leren. Verder ontdekte ik de tientallen zakjes zaaigoed met de vertrouwde sla, veldsla, salie, andijvie, wortel en radijsjes. Zouden mijn kinderen dat nog kennen? Laat staan de smaak ervan weten? Zouden ze zeggen: ‘Dat smaakt naar bweuk, of gebruiken ze toch ‘peperachtig’?’ Ik voel het al aankomen. Na mijn theoretisch tuinles gaan mijn leerlingen vragen of ze een schooltuintje mogen aanleggen. Omzetten in de praktijk dus. Dat moet ik nog even overleggen en vooral kijken of ik ergens nog groene vingers heb liggen, in één of ander schuifje of zo.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.