Ik voelde het onlangs op een prijsuitreiking, waar ik deel mocht zijn van het intermezzo-team. Een blazersensemble was mijn compangon, net zoals een dichter die het geheel inleidde met een zelfgeschreven gedicht. Tussen de laureaten van de wedstrijd in, mocht ik mijn deeltje doen: een gedicht en een lied. Het was een bijzondere opdracht die ik kreeg, omdat ik voor welopgeleide taalpuriteinen aan de ene zijde en jonge dichters anderzijds mocht schrijven en spelen. Het jeugdige binden aan taalspel en correctheid. Het was een uitdaging die ik met alle plezier aanging. Ik kreeg carte blanche van de organisatie en zo leefde ik me uit met veel woordengegoochel en melodiekneedsel. Om het kort te maken, ze waren tevreden, vertelden ze me achteraf. Maar dat weet je dus nog niet, op het moment dat je de performance hebt gegeven. Daar sta je dan achter het gordijn, een beetje na te hijgen en het loskloppen van je vingers, die net voor een tweehonderd koppig publiek hebben gespeeld. Ik adem diep in, rol de kabel op, steek de gitaar voorzichtig weg en vouw m’n pupiter op. Deze keer in deze volgorde. Noem het een kleine variatie. Dat was nu even nodig, omdat ik wat buiten adem was door de hoeveelheid woorden en het slottempo dat ik stak in mijn gedicht. De zaal was deze keer één groot zwart doek, omdat het licht net iets te fel op mij stond. Ik eindigde met het woordje ‘graag’. Het bleef even stil. Dat wist ik. Dan het applaus in ontvangst nemen is een warme deken waar je rillingen van krijgt.
Het moet de jonge dichters ook overkomen zijn, het moment dat ze hun eigen gedicht zouden voorlezen. Zenuwachtig, geen blijf weten met je lange armen en slungelbenen, iets waar je sowieso al moeite mee hebt in je pubertijd. Zoveel ogen die je aanstaren, een mama die in de zaal een foto neemt. Flits, knipperen met je ogen, hart in je keel, concentreren. Ademen, niet vergeten te ademen. Voorlezen en tot slot applaus krijgen voor je gedicht dat je op je kleine kamertje hebt geschreven in je dagboek. Hoe schoon is dat.
Volhouden maar en blijven schrijven, heb ik de jonge dichters in hun oren gefluisterd. In de eerste plaats voor jezelf, dan voor je publiek. En wel in die volgorde.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.