Daar zaten ze dan, met z’n allen in hun eigen bubbel in de grote overdekte turnzaal, de ontsmettingsspuitbus en papieren rol naast mijn verteltafel. Een juf wreef nog een keertje extra met poetsdoek over de zitbanken en stoelen. Het geurde veilig en fris en virusvrij. Met een extra zendmicrofoontje voor gitaar en stem kan je de afstand fors verkleinen. In het verhaal blijf je zo de nodige nuances leggen, bij een fluisterzin mag je echt fluisteren en een roepzin komt pittig de kleine oortjes binnengerold. Ik bedacht tijdens het vertellen dat het wel vlot liep, al was het al zo lang geleden. Het is zo een beetje een ingeslopen routine. Meestal hou ik daar m’n hart voor vast. Van routine ga je te snel vastroesten. Dan wordt het een sleur dat er zo dik op ligt, dat je publiek het merkt. Geen haar op mijn hoofd dat hieraan mee wil doen. Het moet fris blijven. Je publiek moet aan het einde zeggen: ‘Hoezo is het nu al gedaan?’ of vraagt om een bisnummer. Pas op, dat gebeurt bij kinderen ook wel eens. Dan laat ik even het dak van de zaal gaan en dan mogen ze met de juf weer terug naar de klas. Wat wil ik dan graag even een minivliegje zijn en gaan kijken hoe en of de polonaise in de klas wordt voort gehost. Bij oudere kinderen komt er aan het eind meestal een stortvloed aan vragen. Of ik bezig ben met een nieuw boek, of ik er veel geld mee verdien, of ik echt in bed lig met knuffelberen, hoeveel ik weeg, hoe oud ik ben, of mijn hondje echt wel Vondel heet, hoelang het duurde voor mijn ega de grote walvis helemaal klaar had en ga zo maar verder. Elke vertelling wordt zo een avontuur, een klein leesfeest en daar mag deze meester zo maar aan mee knutselen. Snap je dat ik hier écht wel naar heb uitgekeken, om weer op pad te mogen gaan? Het smaakt zo zoet als een warme Brusselse wafel op een veilig terrasje met een cappuccino met échte slagroom erop.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.