Mijn kinderen vragen het voortdurend. ‘Duurt het nog lang meester?’ Ik moet steeds het antwoord schuldig blijven, maar probeer ze aan te moedigen om vol te houden. Er hangt wat versoepeling in de lucht, maar het zal maar mondjesmaat binnendruppelen, wat natuurlijk te begrijpen is.
Een beetje als compensatie heb ik met mijn vrolijke bende een masker gemaakt van papier-maché. Het werd een vrolijk geklieder met zelfgemaakt behanglijm, oude kranten en scheurplakband. Onmiddellijk zie je verschil tussen creatieve geesten en nabootsers. Jawel, ook op dit mini-niveau heb je bedenkers en volgers. Op voorhand probeerde ik wat tips en tricks aan te geven. We maakten een kleine maskerreis. Van de eigen carnavalsmaskers tot de maskers van James Ensor en het winkeltje in Oostende. Dan naar Venetië met haar commedia dell’arte. Hoera, een paar kinderen herkenden wat maskers die ze bij één of andere tante hadden zien hangen. Met een omweg via de Afrikaanse maskers kwamen we weer op school aan bij de eigen knutseltafel. Het werd een mix van wat ze gezien hadden. Zo probeerden ze eerst een tijger- en unicornmasker. Maar al snel werd duidelijk dat het maken van een monstermasker met heel voor ruimte voor interpretatie toch wel het eenvoudigst bleek te zijn. ‘Mogen drie ogen ook?’ vroeg één van mijn kunstenaars. ‘Natuurlijk mag dat,’ moedigde ik haar aan. ‘En van de spitse dracula-oren én een hertengewei?’ ‘Dat wil ik wel eens zien,’ lachte ik. Ik zie het al hangen op onze mini-tentoonstelling. In de plaats van een wall of fame, a wall of monsters. Nee, nee, geen wall of shame. Ik ben al superblij dat mijn kunstenaars in spe zich op deze manier hebben geamuseerd, ook zonder carnavalsstoet erbij.
Op dit moment zijn de monstertjes aan het drogen op het geïmproviseerd droogrekje, klaar voor de volgende stap: het schilderwerk. Telkens als ik zo’n activiteit heb gedaan in de klas, stijgt mijn achting voor de kleuterleiders en -leidsters. Daar wordt elke week wel gekleefd en geschilderd. En nog wel met kleine kleutertjes, die perfect weten in welke hoek ze wat mogen spelen. Een schilderstafel met de nodige potjes verf en penselen, de gladgestreken knoeischortjes over de stoeltjes, de papieren onderleggers en de wasbak met zeep in de buurt. Het is een geoliede machine waar ik nog heel wat van kan leren.
Ondertussen galmt er in mijn hoofd dat oude liedje van Nonkel Bob. Ken je hem nog, Bob Davidse? De man die de jeugd weer liet zingen, maar vooral gitaar spelen. Hij zong zo’n vrolijk liedje uit 1973: ‘Zet de maskers maar op en bescherm uwe kop. Zodat niemand kan zien of gij Jan zijt of Trien.’ Ik ben nog wat aan het twijfelen welk masker ik ga opzetten. Misschien wel van één of andere Viking of Dracula of misschien toch die van Trien.
Voila, zeg dat de meester het heeft gezegd.