Ons rechtssysteem gaat ervan uit dat wij niet ten eeuwigen dage verontrust mogen worden door een mogelijke vordering die ons boven het hoofd hangt. De wet voorziet daarom in verjaringstermijnen, waardoor vorderingen na verloop van een zekere tijd niet meer gesteld kunnen worden. Men spreekt dan over “bevrijdende verjaring”.
Burgerlijke rechtsvorderingen verjaren na verloop van 10 jaar. Zo bijvoorbeeld zal u binnen de 10 jaar moeten reageren indien u geld uitgeleend heeft aan een goede vriend en u het geld nog wenst terug te krijgen. Zakelijke rechtsvorderingen verjaren daarentegen na verloop van 30 jaar.
Daarnaast voorziet de wetgever in enkele bijzondere verjaringstermijnen. Indien u aangereden wordt en schade lijdt, dient u principieel een vordering te stellen binnen de 5 jaar. Een zelfde termijn van 5 jaar geldt voor de betaling van uw elektriciteits- of waterfacturen. Indien de leverancier de betaling ervan niet opeist binnen de termijn, zal u de facturen simpelweg niet meer moeten voldoen. Vorderingen uit arbeidsovereenkomsten verjaren dan weer na 1 jaar.
Daarnaast voorziet het Wetboek Strafvordering in afzonderlijke termijnen voor de verjaring van vervolgingen van misdrijven, dit variërend tussen de 6 maanden en 20 jaar. Dit brengt bijvoorbeeld met zich mee dat u voor verkeersovertredingen binnen een korte termijn voor de politierechtbank gedaagd moet worden.
De verjaringstermijnen zijn evenwel vatbaar voor “stuiting” en “schorsing”. Een stuiting heeft tot gevolg dat de termijn op 0 wordt gezet en eenzelfde termijn opnieuw begint te lopen. Een schorsing daarentegen heeft tot gevolg dat de verjaringstermijn voorlopig op pauze wordt gezet.
Een verjaring zal overigens niet automatisch intreden. Indien u meent dat een vordering ten aanzien van u verjaard is, is dit een verweermiddel dat u kan inroepen voor de rechter.