De overeenkomst tussen de aannemer en zijn onderaannemer zal een overeenkomst zijn die volledig los staat van de overeenkomst tussen de bouwheer en de aannemer. Dit heeft meteen ook tot gevolg dat er geen contractuele band ontstaat tussen de bouwheer en de onderaannemer. De onderaannemer zal een zogenaamde “derde” zijn ten opzichte van de bouwheer.
Om die reden kan de bouwheer in principe geen contractuele aanspraken laten gelden ten opzichte van de onderaannemer. De bouwheer kan bijvoorbeeld geen vorderingen stellen tegen de onderaannemer indien die het werk slecht of niet snel genoeg uitvoert. De bouwheer kan principieel enkel zijn eigen aannemer aanspreken, die op zijn beurt de onderaannemer kan aanspreken voor eventuele fouten. Het is dan ook de hoofdaannemer die ten opzichte van de bouwheer aansprakelijk is voor de fouten van de door hem ingeschakelde onderaannemer.
Tussen de onderaannemer en de bouwheer is er dus geen contractuele relatie. Evenwel heeft de wetgever in een speciale regeling voorzien om de onderaannemer te beschermen. De onderaannemer beschikt principieel namelijk over een “rechtstreekse vordering” tegen de bouwheer om betaling te eisen. Door middel van die rechtstreekse vordering kan de onderaannemer bij wijze van spreken over de aannemer heen springen en zich rechtstreeks tot de bouwheer wenden om de door de hoofdaannemer onbetaalde facturen betaald te zien, dit maximaal ten belope van de geldsommen die de bouwheer nog verschuldigd is aan de hoofdaannemer. Men spreekt van de zogenaamde “jump-actie”. Op die manier worden de invorderingsmogelijkheden van de onderaannemer vergroot. Bij discussies tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer, kan de bouwheer de gelden ook consigneren of op een geblokkeerde rekening storten, zodat de bouwheer zelf buiten schot blijft en niet twee keer zou moeten betalen.
Indien u wilt voorkomen dat uw aannemer onderaannemers gaat inschakelen die niet naar uw keuze zijn, doet u er dus goed aan één en ander daaromtrent op te nemen in de aannemingsovereenkomst.