Voor een antwoord op deze vraag moeten we teruggrijpen naar de regeling in het Veldwetboek. Dat wetboek dateert al van 7 oktober 1886 en stelt een aantal algemene regels voorop. Zo wordt daarin bepaald dat hoogstammige bomen (zoals bijvoorbeeld een eik of kastanjeboom), behoudens andersluidende plaatselijke gebruiken en onderlinge afspraken, dienen aangeplant op 2 meter van de perceelgrens af. Laagstammige bomen en levende hagen mogen op 50 centimeter van de scheidingslijn tussen twee erven worden geplaatst. Voor fruitbomen die dienen als leibomen en dode hagen, dient geen afstand in acht genomen te worden.
In bepaalde situaties zal uw buur het behoud van de beplantingen alsnog kunnen eisen, ook al zouden deze op een kortere afstand staan dan deze voorzien in het Veldwetboek. Dat is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van een erfdienstbaarheid, een afspraak in het verleden of in geval van verjaring.
Als er takken op uw perceel overhangen van bomen die op de juiste afstand geplaatst werden, heeft u principieel niet het recht deze over te snijden, gezien ze eigendom zijn van uw buur. U moet bijgevolg uw buur vragen het nodige te doen, dan wel om zijn toestemming vragen alvorens tot actie over te gaan. In het geval er hierdoor een onenigheid zou ontstaan en geen akkoord kan worden bereikt, zal u de zaak moeten voorleggen aan de bevoegde rechter, eventueel eerst via een verzoeningszitting. Daarentegen heeft de wetgever wel voorzien dat u de wortels, die op uw terrein doordringen vanuit naburige beplantingen, zelf mag doorhakken.
Een specifieke regeling geldt voor beplantingen die gemeen zijn en bijvoorbeeld tot afsluiting dienen. Deze gemene beplantingen kunnen op de perceelgrens aangebracht worden en worden op gemeenschappelijke kosten onderhouden.