Pachtovereenkomsten kunnen zowel mondeling als schriftelijk worden aangegaan. Een schriftelijke overeenkomst is principieel verplicht en eveneens ten zeerste aangewezen, teneinde bewijsproblemen te voorkomen. Enkel de pachter kan het bestaan van een mondelinge pachtovereenkomst met alle mogelijke middelen bewijzen.
Pacht kan door de pachter overigens op een specifieke manier bewezen worden op grond van een zogenaamd “persoonlijk aanbod van betaling van pachtgeld”. Dat betekent enerzijds dat de pachter door overschrijving of storting via een financiële instelling, dan wel per postassignatie, postcheque op naam, of per postwissel, de pachtprijs gestort heeft op de rekening van de verpachter, met vermelding van het woord “pacht” en het jaartal. Vervolgens moet het aanbod door de pachter per aangetekende brief worden bevestigd binnen de 15 dagen, waarin het bestaan van een pacht wordt vermeld, alsook het jaar en het perceel waarop de betaling betrekking heeft. De aangetekende brief moet verder uitdrukkelijk vermelden dat de betaling geldt als bewijs van de pacht, tenzij de verpachter binnen 6 maanden na de dag van betaling reageert door een oproeping in verzoening voor de bevoegde vrederechter.
Eens de Pachtwetgeving van toepassing is, voorziet deze in een strikte regelgeving met hoofdzakelijk de bescherming van de pachter tot doel. Zo bijvoorbeeld voorziet de Pachtwetgeving in een voorkooprecht voor de pachter. Indien de eigenaar de grond verkoopt, heeft de pachter op basis daarvan het recht om de grond zelf in te kopen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde prijs.