Ik maakte de link bij het voorbijfietsen van de tientallen amateurs naar de taalpuriteinen. Vanwaar komt nu dat woord ‘fiets’? Iemand moet het toch op een moment hebben bedacht, zeker toen het ding werd uitgevonden. Eerst zonder de ketting en eerder een volwassen loopfietsje. Vélocipède of zo, als het in het Franstalige deel werd bedacht. Of in het Engels ‘boneshaker’ omdat er met het metalen frame op een hobbelig parcours haast niet mee te fietsen viel. Je hield er vooral veel hoofdpijn én een pijnlijk achterwerk aan over. Maar dan naar ons woord fiets? Ik hoorde onlangs dat er maar liefst acht verschillende meningen zijn over de oorsprong van de naam. Van klanknabootsing tot de naam van de fietsenhandelaar Viets uit Wageningen aan het einde van de 19e eeuw én ons eigenste Limburgs waar fiet-sen snel lopen betekent. En zo weer terug tot het Frans vite. We zullen het nooit zeker weten. Alleen dat mijn hond er niet zo dol op is. Vooral op de klanknabootsing kan hij zich behoorlijk druk maken. Ik heb hem gerustgesteld en een rustig plekje voor hem uitgezocht, zodat hij zijn soupappeke even kon gebruiken. De rust keerde wonderbaarlijk snel terug.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.