Aan de overkant van de straat stond er een gebouw waar we ons laatstejaarslokaal hadden. Daar mochten we gaan studeren, wat babbelen, organiseren van de volgende fuif of ons chrysostomosfeest. Van de school naar dat gebouw was dé gelegenheid om vlug aan een sigaretje te trekken. Alcohol heb ik eerlijk gezegd nooit zien zitten in één of andere boekentas. Het was ook het straatje waar aan het einde een snoepwinkeltje lag. Een oud dametje stond er achter de toonbank en met een omalachje vulde ze met plezier de witte papieren puntzakjes met lekker snoepgoed. Af en toe mocht ik er zelfs tussen de speeltijd naartoe voor één van onze leerkrachten die, als ik het achteraf bekijk, misschien wel verslaafd was aan de kubussnoepjes ananas. Je kent ze wel, gewikkeld in zo’n klein doorschijnend plastiekje. ‘Gaat eens in het snoepwinkeltje voor een zakske ananaskes,’ was dan zijn vraag. ‘En pak zelf ook maar iets.’ Met alle plezier wandelde ik met kameraad Yves voor de zoete boodschap. En met een dubbele kersenlekstok voor onszelf wandelden we weer terug. Die mochten we zelfs in de klas verder opeten. A ja, eerlijk is eerlijk, een kers voor een ananas.
Je merkt het, het was een school met zeer behoorlijke discipline, maar er mocht zeker wat georganiseerd worden. Creatieve geesten vonden er wel hun weg. Van muziek naar theater spelen tot het legendarische bezoek aan de universiteit van Gent, waar ik de laatste dag een oplawaai kreeg door een gesprongen appendix. Maar dat is een ander dagboekstukje waard.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.