Ik moest even terugdenken aan die farao, die in ongenade was gevallen bij zijn nakomelingen. Als ik mij niet vergis, heette hij Achnaton. Ze wilden hem met alle middelen uit de geschiedenis wissen, of beitelen, dat moest toen zeker gebeuren met al zijn houten en stenen beelden. Ze hebben hard geprobeerd, maar vermits we weet hebben van deze feiten, is het toch niet echt goed gelukt. Gelukkig maar.
Terug naar mijn stad dan. Ik duik in heel wat materiaal: familiealbums, oude brieven, vergeelde documenten, gekartelde foto’s, stambomen en nog veel meer. Dan komen de verhalen naar boven borrelen. Hoe ga ik dit aanpakken? Van droge info moet ik proberen om een fijn en beluisterbaar verhaal te maken voor jong en oud. Want zij zullen het te horen krijgen. Ik mag nu nog niet te veel verklappen over de vorm en het hoe, wanneer en waar. Maar het zal een fijn familiegebeuren worden, waar zeker ook kritische oren zullen luisteren. ‘Just is just, toch?’ hoor ik ze al hardop bedenken. Dit gaat een evenwichtsoefening worden tussen feit en fictie, tussen droog en sappig, tussen echt en fantasie, tussen die ene mening en die andere mening. Tijd doet niet alleen materiaal afslijten en woorden vervagen, maar ook inhoud en vooral de hamvraag: ‘wat is er nu echt gebeurd?’ Ik heb er nu al zin in om de verhalen te bedenken en deze vorm te geven. O ja, wie weet wordt het op zijn beurt ook wel geschiedenis. ‘Weet ge nog, die ouwe verhalenverteller, die meester die het zo kon uitleggen? Waart gij daar ook bij, toen? Amai, die was toch beter eerst naar de kapper geweest, niet? Of heet die haarsnit misschien artistiek? Vertellen, ja, ja, dat kon die wel. Maar allez, een kam kost toch niet zo veel geld? Da’s toch just, hè?’ Heerlijk toch.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.