Zo stond er nog een laatste kistje met peren op het bankje op de speelplaats. Er was die week meer geleverd dan er kinderen waren. Ik keek in de kist en zag nog een bodempje liggen. Misschien niet de meest blinkende en gladgroene exemplaren, maar van binnen nog steeds zoet en smakelijk. Ik moest denken aan de perenboom in de wei, een paar straten verder. Daar mocht je de exemplaren zomaar oprapen die waren gevallen in het gras. Dat waren ook niet onmiddellijk de grootste perenbeauties, maar wel o, zo lekker. Mijn bomma kon die heerlijk bewaren in weckpotten. Je weet wel, die glazen potten met glazen deksel en daartussen een rode elastiek met kleine oortjes om aan te trekken. Vooral tijdens de feestdagen of met het kerstdiner, kwam er steevast zo’n weckpot op tafel. Met een sissend geluid trok bomma aan de elastiek en de heerlijke zoete perengeur danste over tafel. Er zweefde ook een beetje kaneel bij en een vleugje alcohol. Zo’n half peertje tussen je kroketten en varkensgebraad maakte er een feest van. Er mocht zelfs een lepeltje veenbessen in het kuiltje van die peer bij geserveerd worden. Een tikje bitter samen met het zoete van het fruit. En als mijn bomma dan een kerstliedje zong na het diner, was dat het zoetste dessert dat je ooit dromen kon. Wie beweert er nog dat plaatselijk gekweekt fruit niet overheerlijk is? Nu alleen nog de ‘alleen-maar-coco-eters’ overtuigen.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.