Ondertussen kom ik bij mijn wagen aan. Koffer open, reservewiel eruit en de nog gloednieuwe krik bestuderen. Er stond een klein tekeningetje op de zijkant. Ik probeerde het te ontcijferen. Het leek mij eerder een tekst uit het oude Egypte, je weet wel, hiëroglyfentekens die mij probeerden wegwijs te maken in de krikwereld. Nee, daar geraakte ik niet uit wijs. Dan maar het gezond boerenverstand. De gleuf bovenaan om onder de carrosserie te steken. Verder de zwaaihengel met de juiste vorm om de bouten los te vijzen en tegelijkertijd de krik omhoog, en strakjes ook weer omlaag te draaien. Wonderwel lukte het me om de band iets omhoog te hijsen. Het was nog steeds pokkeheet boven de stoeprand. Het druppelde op mijn voorhoofd, natuurlijk. Ik draaide de bouten van de band een beetje los. Meer omhoog hijsen en controleren of alles nog stabiel stond. De wagen wel, ik iets minder van de inspanning en het gebrek aan zuurstof in de lucht. Maar vooruit, doorgaan en doordraaien. Daar ging ik weer, omhoog met die band, de bouten los, reservewiel erin, bouten handvast aandraaien. En met plezier liet ik de wagen weer zakken tot alles weer horizontaal eindigde. De bouten extra aandraaien, want er doemde één of ander internetfilmpje op, waar een racewagen het circuit opsnort, maar de band achterlaat, omdat de bouten niet stevig genoeg vast zaten. Veiligheid voor alles, niet? Die avond had zo een onverwacht technisch kantje. Ik heb het doorgespoeld met een fris pintje.
Voila, zeg dat de meester het gezegd heeft.